(ook: Muisca), Zuidamerikaans Indiaans volk in het gebied rondom het tegenwoordige Bogota, Colombia. Ten tijde van de Spaanse verovering telden de Chibcha ca. 300000 personen, verdeeld over een vijftal territoria, elk met een eigen leider.
In de hoofdplaats zetelde de centrale leider.Het totale politieke systeem was onstabiel; de afzonderlijke leiders bevochten elkaar, maar ook de centrale leider, en heersten over elkaar zolang zij daar de macht toe hadden. De Chibcha waren overwegend landbouwers, die een deel van de velden bevloeiden. Het vruchtbare gebied en het bezit van goud (dat niet ter plaatse gevonden werd maar dat de Chibcha door handel verwierven) lokten de Spanjaarden, die dit volk binnen een jaar onder de voet liepen.
De samenleving desintegreerde; van cultuur en zelfs van de taal is niets meer over. De taal behoorde tot een omvangrijke groep, de zgn. Chibchatalen.
LITT. A.L.Kroeber, The Chibcha (in: Handbook of South American Indians II, 1948).