Wat is de betekenis van Chibcha?

[tjieb'tja], een oudindiaans cultuurvolk in Midden-Amerika, wiens gebied zich uitstrekte binnen de grenzen van het huidige Columbia en Venezuela.

Naam v.e. wijdverspreid Indiaans volk, dat vermoedelijk in de laatste eeuwen voor de „conouista*” v.h. gehele gebied van Costa Rica tot Noord-Ecuador bewoonde behoudens enkele kleine Mexicaanse enclaves.

(Tsjibtsja). Groep cultuurvolken die ten tijde van ontdekking van Amerika, Columbia, Ecuador en omgeving bewoonden. Middelpunt was de hoogvlakte van Bogota. Zij verbouwden maïs, aardappelen, katoen en maniok en dreven handel in zout. Zij bewoonden houten huizen met daken van stro of palmbladeren. De hoofden der vele staatjes waren absolute vor...

vrij hoog ontwikkelde volksstam, die vóór de invallen der Spaanse veroveraars (1536), in het tegenwoordige Columbia woonde.

of Muysca is de naam van het machtigste volk, dat vóór de ontdekking van Amerika het hoogland van Bogota, in het gebied van de tegenwoordige republiek Colombia, bewoonde. In wijdere zin rekent men vele in taal met hen verwante stammen tot de Chibcha-volken, van Panama tot het noordelijk deel van het tegenwoordige Ecuador. De Ch...

mv. machtigste Indianenvolk in Zuid-Amerika vóór de ontdekking van Amerika.

(ook: Muisca), Zuidamerikaans Indiaans volk in het gebied rondom het tegenwoordige Bogota, Colombia. Ten tijde van de Spaanse verovering telden de Chibcha ca. 300000 personen, verdeeld over een vijftal territoria, elk met een eigen leider. In de hoofdplaats zetelde de centrale leider.Het totale politieke systeem was onstabiel; de afzonderlijke leid...

Chibcha - Zie TSJIBTSJA.

...