[Lat. censere, schatten, oordelen], o., term door sinologen gebruikt voor een speciale categorie ambtenaren in het oude China, die in functie waren tijdens de T’angdynastie (618-907).
De taken van deze ‘censoren’ bestonden uit
1. het uitoefenen van controle op het functioneren van het ambtelijk apparaat;
2. rechtspraak;
3. deelneming aan de politieke besluitvorming. De ‘censoren’ hadden de bevoegdheid, wanpraktijken in hun gebieden direct aan de troon te melden en werden geacht zonder aanzien des persoons te oordelen en zelfs kritiek op de keizer onvervaard kenbaar te maken. Tegen ontslag of zelfs bestraffing waren ze evenwel geenszins beschermd. Daarbij kwam nog dat ze in het algemeen gerecruteerd werden uit de jongeren die nog carrière moesten maken.