in Nederland onderwijs bestemd voor kinderen die, wegens psychische of lichamelijke gebreken dan wel door sociale omstandigheden, niet in staat zijn regelmatig en met vrucht het gewone onderwijs te volgen, of van wie het gedrag dergelijk onderwijs noodzakelijk maakt. Het buitengewoon onderwijs heeft zich sinds de 19e eeuw ontwikkeld; het wordt meestal in zelfstandige dagscholen gegeven.
De omvangrijkste groep leerlingen is die van zwakzinnigen; verder zijn er de doven en slechthorenden, de blinden en slechtzienden, de moeilijk opvoedbaren en kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (in zgn. LOM-scholen), en kinderen lijdende aan toevallen.
Ook vallen hieronder schippers- en woonwagenkinderen. Vroeger was het buitengewoon onderwijs beperkt tot het basisonderwijs, nu wordt het ook gegeven op voortgezet niveau (ca. 9% van alle leerlingen op basisscholen van dit type).
In 1973 waren er in totaal 86041 leerlingen met 6520 onderwijzers en leraren. Dit onderwijs is geregeld in het Besluit Buitengewoon Onderwijs 1967.In België is het buitengewoon onderwijs (BO) in georganiseerde vorm ontstaan in de 19e eeuw. Onder invloed van P.J. Triest ontstonden tussen 182050 instituten voor dove en blinde meisjes en jongens. De eerste poging tot onderwijs aan mentaal gehandicapten ging uit van de psychiater J. Guislain, die samen met de broeders van Liefde in het Gentse krankzinnigeninstituut ca. 1853 een aparte afdeling oprichtte voor opvoeding en onderwijs aan zwakzinnige jongens.
In 1892, door de oprichting van het ‘kinderasiel’ te Manage, zou het zwakzinnigenonderwijs zich enigszins losmaken uit de psychiatrische verpleging. Dagscholen voor BO (aparte scholen of aparte klassen binnen bestaande scholen) werden opgericht binnen het kader van het gemeentelijk onderwijs. Door de zorg op medisch, pedagogisch en psychologisch gebied ten aanzien van gehandicapten genoot België in het eerste kwart van de 20e eeuw internationale faam, dank zij het werk van medici als J. Demoor en O. Decroly en van practici als broeder Ebergist de Deyne. Tussen de beide Wereldoorlogen werden verschillende instituten voor mentaal en fysiek gehandicapten opgericht, met speciale klassen voor slechtzienden, hardhorigen en spraakgestoorden.
Tevens kwam het beroepsonderwijs aan blinden, doven, licht mentaalgehandicapten en lichamelijk gebrekkigen van de grond. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het BO een sterke uitbreiding door oprichting van talrijke dagscholen, van speciale klassen en instituten voor zwakzinnige kinderen, voor karaktergestoorden en voor kinderen met leermoeilijkheden, van kleuterdagverblijven voor zwakzinnige kinderen beneden de zes jaar, van onderwijs aan matig en ernstig mentaal-gehandicapten, van medisch-psychologische kinderklinieken en van advies- en consultatiebureaus voor gehandicapten.
Wettelijke regeling geschiedde door de Kaderwet van 6.7.1970, waarin o.a. werden vastgelegd het recht op kosteloos en aangepast onderwijs voor alle gehandicapten van 3—21 jaar; het recht van de ouders op een vrije schoolkeuze, mogelijkheden tot huisonderwijs en kosteloos vervoer. De wet voorziet in de oprichting van twee centrale raden:
1. de Hoge Raad voor het Buitengewoon Onderwijs, belast met het geven van advies inzake alle problemen betreffende het BO;
2. de Verbeteringsraad voor het Buitengewoon Onderwijs van de Staat, die een analoge taak vervult ten aanzien van de rijks BO-scholen. Het KB van 21.10.1971 betreffende de rationalisatie van het B o onderscheidt vier categorieën gehandicapten: mentaal, karakterieel, fysiek en sensorisch, elk met een of meer typen BO-scholen. Vanaf 1.9.1974 dienden alle BO-klassen, verbonden aan scholen voor gewoon onderwijs, tot autonome scholen gegroepeerd, zoniet afgeschaft te worden.
De taak van het BO is het, binnen de perken van de mogelijkheden, geven van algemene vorming en vervolgens opleiden voor een passend beroep. Men zal hierbij vooral letten op het leren leven met de handicap, en de belangstelling en activiteiten van het kind bewust stimuleren. In 1973 telde België ca. 50000 leerlingen BO.
LITT. G. Hertecant, Zorg voor het fysisch gehandicapt kind in België (1961); G. Hertecant, Van gunst tot recht. De zorg voor de gehandicapte in Europa (1965); Het Buitengewoon Onderwijs (uitg. van het Belg. Min. v.
Nat. Opv. en Ned. Cultuur, 1973); N.Y. Vlietstra, T. Kingma en M. Holl, De onderwijskunde en sociale zorg voor gehandicapte jeugd in Nederland (1974).