Ned. wiskundige, *27.2.1881 Overschie, ♱4.12.1966 Blaricum. Brouwer, van 1912-51 hoogleraar te Amsterdam, verwierf zich wereldnaam door zijn nieuwe opvattingen over de grondslagen van de wiskunde.
Zijn wiskundig intuïtionisme gaat gepaard aan een consequent empirisme in de filosofie. Aan alle denken ligt de tijdsintuïtie ten grondslag.
Vandaar dat het onmogelijk is de wiskunde in de logica te funderen, want ook de logica is een wiskundige activiteit. De medemensen kent men naar analogie van eigen activiteiten.
De wiskundige objecten zijn constructies van de geest. Dit is gericht enerzijds tegen de zgn. platonisten die beweren dat ze een reëel bestaan hebben en anderzijds tegen de zgn. formalisten die de wiskunde willen laten opgaan in het op zuiver formele wijze trekken van conclusies uit zekere axioma’s zonder hieraan enige interpretatie te geven.
Werken: Over de grondslagen der wiskunde (diss. 1907), Intuïtionisme en formalisme (inaugurele rede, Amsterdam 1912). Wiskunde, waarheid, werkelijkheid (1919).
Uitgave: Verzamelde werken door A.Heyting en H.Freudenthal (1975—76).