v. (-s),
1. sterk, zwaar touw waarin men een kanon dat door het schot achteruitloopt, vangt, of waarmee een van stapel lopend schip tegengehouden wordt;
2. (scheepv.) omplooiing, bekleding van scheepsdelen om het indringen van lekwater te beletten: gladde, loze, waarloze, stijve broeking;
3. (heraldiek) het gedeelte van de vlag gelegen tegen de broek;
4. deel van een zeil dat bol staat als de wind erin blaast.
De lengte van de broeking is ongeveer de helft van de vlaghoogte (zie vlagbeschrijving). In de broeking, die als voornaamste deel van de vlag wordt beschouwd, worden doorgaans de eventueel aanwezige emblemen (zie embleem) geplaatst. Een driehoek in de vlag, met de basis gelegen langs de broek en de top op een derde van de vlaglengte heet broekingdriehoek; een keper aldus geplaatst broekingkeper.