Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Brahmanisme

betekenis & definitie

o., de op de vedische cultuur volgende fase van de Indische beschaving.

Brahmanisme is voor de Indische beschaving de tijd van de formulering, systematisatie, dogmenvorming en de priesterheerschappij. Daarnaast ontwikkelde zich echter de mystiek als reactie. Twee lijnen tekenen zich af in het brahmanisme:

1. karmamarga, de weg van de religieus verdienstelijke werken;
2. jnana-marga, de weg van het hogere inzicht.

De heilige boeken van de groep van de karmamarga zijn de brahmana. De hoofdzaak is hier de correct uitgevoerde rite, die automatisch het begeerde goed (vooral bezit, geluk, nageslacht en een ‘hemel’) bewerkstelligt door de kracht die erin besloten ligt. De rite wordt geacht de onzichtbare machten te sterken, in stand te houden en ten gunste van de mens te beïnvloeden. De rite is de drager van bovenmenselijke krachten, die door de priester, die de benodigde kennis o.a. van de juiste techniek heeft, in werking worden gezet. Dit betekent een verheffing van de priesterstand, terwijl de van het offer afhankelijke goden slechts een middel zijn om de rite te doen functioneren.

De heilige boeken van de groep van de jnana-marga zijn de oudste upanishaden (zie upanishad), die de religieuze filosofie van het brahmanisme weergeven. De vedische goden treden er terug achter de ene onpersoonlijke macht, de laatste oorzaak van de dingen: het brahman. Wordt het brahman opgevat als wereldziel, de metafysische achtergrond van alle individuele leven, dan heet het atman, dat vaak met ‘zelf’ wordt vertaald. De meest gangbare opvatting is, dat er tussen brahman en atman een metafysische eenheid bestaat.

De leer van de zielsverhuizing is, evenals het ascetisme, tot op zekere hoogte een reactie tegen het priesterlijk rationalisme en vindt zijn oorsprong ten dele in buitenvedische voorstellingen. Het brahmanisme wordt vooral gekarakteriseerd door ritualisme, ritualistische filosofie en ascetisme. Intussen moeten onder het volk, dat in de litteratuur nauwelijks aan het woord komt, meer emotioneel-religieuze stromingen hebben bestaan, die zich vanaf ca. de 2e eeuw v. C. openbaren in het hindoeïsme, terwijl de aristocratische priesterstand reeds tegen het eind van de 6e eeuw v. C. een reactie vond in het jainisme en het boeddhisme.

LITT. H. Oldenberg, Die Weltanschauung der Brahmana-Texte (1919); M. Queguiner, Introduction a l’hindouisme (1959); J. , Die Religionen Indiens I (1960); L.Renou, L’hindouisme (1966).

< >