Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Braaf

betekenis & definitie

bn. en bw. (braver, braafst),

1. deugdzaam, rechtschapen, bewust van zijn plichten; eerbaar: onder brave mensen verkeren; van brave ouders; als bw.: hij heeft braaf gehandeld; (in verzwakte opvatting) eerzaam, niets verkeerds doend, de burgerlijke braafheid betrachten: een brave ziel; de brave burger; soms ook: zich van niets bewust, argeloos: het brave mens was er helemaal beduusd van; als aanspraak: beste, ook tot dieren: brave hond!; De brave Hendrik, titel van een indertijd veel gelezen zedenkundig leesboekje van N. Anslyn; vandaar thans een brave Hendrik, een zoete jongen die niets durft, een sufferd; ironisch van ongehoorzame kinderen: zo brave jongen, ben je daar eindelijk?; in ongunstige betekenis schijnheilig: een braaf gezicht zetten;
2. flink, fiks, aanmerkelijk; vrijwel vero., maar nog wel als bw.: braaf drinken, veel drinken; het heeft braaf geregend; braaf wat, heel wat; braaf liegen, sterk liegen;
3. dapper: een braaf soldaat vreest de dood niet.

< >