(bouwde, heeft gebouwd),
1. de bodem bewerken om er vracht van te trekken, m.n. beploegen: de akker bouwen; het is niet gemakkelijk een mooie rechte voor te bouwen, te ploegen; (abs. gebezigd) een boerderij hebben, boeren, het boerenbedrijf uitoefenen;
2. boekweit bouwen, verbouwen, het land met boekweit bezaaien; koren -, maaien, oogsten; hooi bouwen, grasmaaien en tot hooi laten drogen, telkens keren en inzamelen;
3. bewerken, toebereiden, alleen nog in: boter bouwen, kneden, wassen, zouten, opmaken; kalk, specie bouwen, kalk, tras met zand en water dooreenwerken, ook beslaan geheten;
4. zee bouwen, de zee bevaren; dit schip kan geen zee bouwen, is niet zeewaardig;
5. uit materialen en onderdelen tot een geheel (een ‘gebouw’) samenvoegen, construeren, optrekken, in elkaar zetten : huizen, torens, steden, dorpen, schepen bouwen; van steen, van hout bouwen; gebouwde en ongebouwde eigendommen, gebouwen en landerijen; zich in de grond, zich arm bouwen, zoveel aan bouwkosten uitgeven, dat men arm wordt; zich rijk bouwen, door het bouwen en daarna verhuren of verkopen van huizen rijk worden; hij bouwt niet meer, laat geen huizen meer zetten; Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd, een groot werk eist zijn tijd; een germ. is spoorwegen, havens, dijken bouwen voor: aanleggen; met betrekking tot levende wezens is al-leen het verl. deelw. in gebruik: gebouwd; de vogels bouwen nesten, maken, vervaardigen; (fig.) stelsels, hypothesen bouwen, vormen, in elkaar zetten; samenstellen: keurige zinnen bouwen; luchtkastelen bouwen, hoge verwachtingen koesteren zonder enige grond, overdreven plannen vormen; op zandgrond bouwen, op losse grond iets ondernemen, zich verlaten op zaken die later blijken niet betrouwbaar te zijn: op iemand bouwen, zich op hem verlaten, zijn hoop vestigen op, m.n. op God bouwen; men zou huizen op hem bouwen, men zou hem in alles vertrouwen, men achtte het onmogelijk dat hij een misstap zou begaan, dat hij onbetrouwbaar zou blijken; een theorie, zijn hoop, verwachting op iets bouwen, gronden;
6. de gemeente bouwen, stichten, met vrome gedachten vervullen, in een vrome stemming brengen.
Bouwen wordt in Nederland in art. 1 van de Model-bouwverordening omschreven als: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. In de moderne bouw kan men verschillende bouwwijzen onderscheiden b.v.:
1. traditionele bouw; de muren hebben een dragende functie en worden veelal gemetseld;
2. gietbouw: de muren worden gegoten van al of niet gewapend beton;
3. skeletbouw: het skelet heeft een dragende functie en de wanden dienen alleen als afscheiding, terwijl desgewenst een gordijngevel kan worden toegepast;
4. glijdbouwmethoden: een bekistingssysteem, waarbij de bekisting niet telkenmale wordt gelost, maar langs de reeds gevormde betonwand mee omhoog wordt geschoven.