m. (-s), toestel voor het meten van de afwijking van de hartlijn van een boorgat ten opzichte van de verticaal.
Bij de gangbare methode van boren naar aardolie of -gas (zoals in het Groningse gasveld), worden vanaf één plaats (locatie) vier tot acht boringen (na elkaar) of in diverse richtingen tot stand gebracht. Teneinde vast te stellen of het boorgat de vereiste helling heeft, wordt tussen het boren door in de put een hellingmeter neergelaten. Op gezette tijden fotografeert de daarin aanwezige camera de uitwijking (d.i. de plaats) van een schietlood of van een kegel ten opzichte van een op een vloeistof drijvend kompas (afb.). Daardoor komt de hellingshoek vast te staan en in welke windrichting de afwijking van de verticaal ligt.