m. (-en), vorm als van een boom; vorm waarin een boom of boomstam voorkomt; vorm waarin een boom gesnoeid kan worden.
De boomvorm ontwikkelt zich, als iedere plantvorm, op eigen karakteristieke wijze. Een appelboom heeft van nature een andere vorm dan een kerse- of pruimeboom. Binnen een bepaalde soort ontwikkelt ieder ras zich weer op eigen wijze. Door het toepassen van bepaalde snoeiwijzen kan men de planten in een bepaalde vorm dwingen. Ook de onderstam beïnvloedt de grootte van de bomen. Naast natuurlijke boomvormen onderscheidt men kunstmatige.
In het eerste geval corrigeert men slechts door snoeien de natuurlijke boomvorm en groeiwijze. In het tweede geval wordt volgens een vastomlijnd schema gewerkt. Vorm van de boom en plaatsing van de gesteltakken is vooraf bepaald. Vroeger kweekte men kunstige leibomen, palmetten, U-vormen, candelabres enz.
De moderne fruitteelt hecht meer waarde aan produktie en geeft de voorkeur aan regelmatig gevormde bomen. Via hoogstam, halfstam, struikvorm is de spilvorm in vele variaties overheersend geworden. Deze kleine boomvormen hebben vele voordelen: vroege produktie, gemakkelijk uit te voeren cultuurzorgen en kwaliteitsproduktie.