v./m. (-en), instrument voor het meten van de stamdiameter van bomen.
De boomvork is gaffelvormig; de onder een vaste hoek (α) staande benen dragen een schaalverdeling. Vat men een boomstam in de boomvork, dan kan bij het punt waar de benen de stamomtrek raken, de stamdiameter d worden afgelezen. Kiest men voor α de waarde 53° 7' 30", dan geldt d = a, d.w.z. de gevraagde diameter is gelijk aan de afstand van het hoekpunt tot het raakpunt. Voor het meten van een grote diameter kiest men een vork met een grotere hoek om de vorklengte te beperken.