v./m. (-en),
1. toestel van kurk, hout of hol metaal, met touw of ketting aan een anker verbonden: de boei laten zwemmen, drijven;
2. bepaald soort van baken ter aanduiding van het vaarwater op rivieren of langs de kust ; ook ter afbakening van een wedstrijdbaan bij een zeil- of roeiwedstrijd: het eerst aan de boei komen, zijn; de boei maken, eromheen gaan; de boei pakken, bij het draaien als steunpunt gebruiken; een kop, een kleur als een boei hebben, krijgen, vuurrood zien, worden, fel blozen.
Boeien zijn doorgaans van plaatijzer en van binnen in waterdichte compartimentjes verdeeld, zodat zij bij beschadiging (b.v. door aanvaring) toch blijven drijven. Zij worden verankerd aan betonblokken van 250—2000 kg. Zij zijn meestal voorzien van een topteken (b.v. bol, ruit, hele of afgeknotte kegel, staand of liggend kruis) dat een bepaalde betekenis heeft. Lichtboeien hebben een wit of gekleurd licht dat op bepaalde wijze flikkert (nimmer een vast licht om verwarring met andere lichten te voorkomen). Van lichtboeien is het drijflichaam gevuld met propaan, zodat zij dus op gezette tijden moeten worden vervangen. Hiertoe beschikken de Ned.
Dienst Betonning en Bebakening en de Belg. Nautische Directies over speciaal daarvoor gebouwde schepen: boeienleggers. Er zijn ook (licht)brulboeien, die bij mist kunnen worden verkend. Onverlichte (blinde) boeien kunnen alleen daar worden gebruikt waar ’s nachts niet wordt gevaren. Tijdelijke boeien (b.v. boven een anker, een gezonken voorwerp of voor het afbakenen van een tijdelijke route of vaargeul) worden van b.v. hout of kurk gemaakt en gemarkeerd met een vlaggetje en/of een lantaarn. De kleur(en) en de vorm van het boven water uitstekende gedeelte van boeien zijn vastgelegd in desbetreffende voorschriften (-»-betonning en bebakening).