o. (-n, -s), hoeveelheid glucose in het bloed, normaal bij de mens 80-120 mg per 100 ml bloed.
Het bloedsuikergehalte staat onder invloed van insuline, glucagon en adrenaline. Ook cortison en hydrocortison (zie bijnierschors) verhogen het bloedsuikergehalte door verhoogde omzetting van eiwitten in suiker. Stijgt het bloedsuikergehalte boven de norm, dan spreekt men van hyperglykemie; daalt het beneden de norm, dan spreekt men van hypoglykemie.