blauwen (blauwde heeft en is geblauwd) - I. (overg.)
1. blauw verven, blauw (oneig.) maken, b.v. van kalk, linnengoed, staal ;
2. (gew.) smokkelen, sluiken;
3. (gew.) de school —, spijbelen, de school verzuimen,
II. (onoverg.)
blauw worden of zijn: de lucht begint te —.
Het blauwen van staal (d.w.z. staal voorzien van een blauwe oxidelaag) kan op verschillende wijzen geschieden, o.a. door oxidatie aan de lucht of door een behandeling in een zoutbad (50 % natriumnitraat, 50 % kaliumnitraat) op ca. 480 °C.