v./m. (-en), richtsnoer voor de toetreding van zonlicht in woon- of werkruimte.
In Nederland zijn voor de toetreding van zonlicht in woon- of werkruimten enige voorschriften of aanbevelingen (zie dagverlichting) opgesteld:
1. Woningen. Voor de beoordeling van bestaande woningen (b.v. met het oog op krotopruiming) zijn criteria opgesteld door de Studie Commissie Grondslagen Woningwaardering. De bezonning wordt beoordeeld aan de hand van de bezonningsduur in een punt op de binnenvensterbank in het midden van de totale raambreedte op 20 jan. (en 22 nov.) tussen 9—15 uur ware tijd en op 19 febr. (en 23 okt.) tussen 8—16 uur ware tijd. Als het directe zonlicht dit punt kan bereiken, schijnt er in ieder geval een bundel zonlicht in één of andere richting het vertrek binnen. De Model-bouwverordening stelt geen eisen aan de bezonning van woningen;
2. Scholen. In kleuterscholen (1957, Stb. 361) en lagere scholen (1959, Stb. 200) moet in de leslokalen gedurende het gehele jaar van 9—16 uur Middeneuropese tijd ten minste drie uur zonneschijn mogelijk zijn, ongeacht waar de zon inschijnt. Bovendien moeten doelmatige zonweringen worden aangebracht om hinder van te sterk invallend zonlicht te voorkomen. Voor de speelplaats van kleuterscholen geldt dezelfde bezonningseis als voor de desbetreffende leslokalen;
3. Werkmilieus. Volgens het Veiligheidsbesluit van 1938, geldig voor fabrieken of werkplaatsen met inbegrip van bijbehorende kantoren e.d., moet direct zonlicht op de werkplek kunnen worden geweerd.
In België bestaan, behoudens de algemene voorschriften inzake stedebouw, geen wettelijke normen met betrekking tot bezonning.
Litt. Vereniging van Ned. Gemeenten, Blauwe Reeks 42 (1962).