(beriep, heeft beroepen),
1. zo hard roepen dat de stem tot iemand reikt: hij was al zo ver, dat ik hem niet meer beroepen kon;
2. een beroep op iemand uitbrengen, hem uitnodigen ergens een plaats te komen bekleden; thans alleen van predikanten: hij werd naar de gemeente A.;
3. zich op iets of iemand, (ter staving van een bewering, als getuige of ter verontschuldiging van een fout) daaraan een recht (van doen of spreken) ontlenen, zijn autoriteit inroepen; zich op een hogere rechter beroepen; zich in cassatie beroepen, in beroep gaan om cassatie te verkrijgen.