Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Beleggingswet

betekenis & definitie

Ned. wet van 29.12.1928 Stb. 507, gewijzigd bij wet van 31.5.1956 Stb. 306, die de belegging van gelden en het te gelde maken van beleggingen van o.a. de Postcheque- en Girodienst, Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, Rijkspostspaarbank en diverse rijksfondsen regelt. Met de regeling van de uitvoering is de Centrale Beleggingsraad belast.

De Wet beperkt de beleggingsmogelijkheden vooral tot het verstrekken van voorschotten, onderhandse leningen en obligatieleningen aan de publiekrechtelijke sector (rijk, PTT, gemeenten, enz.) en creëert (art. 6) o.a. mogelijkheid tot de zgn. voorinschrijfrekening, waarvan regelmatig gedeelten in (in informele zin) geconsolideerde overheidsschuld worden omgezet. Een wijziging van art. 5 is aanhangig gemaakt: de beleggingsmogelijkheden voor de Rijkspostspaarbank en de Postcheque- en Girodienst worden dan uitgebreid met schuldvorderingen op natuurlijke personen, zodat de instellingen consumptief krediet kunnen gaan verlenen, een verdere stap in de richting van een bij de integratie van beide instellingen tot stand komende PTT-retailbank (Postbank). Ongetwijfeld heeft hiertoe bijgedragen het succes van de hypothecaire leningen, die de Rijkspostspaarbank reeds sedert nov. 1973 aan particulieren verstrekt, en van de debetfaciliteit voor houders van een girorekening.

< >