Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Beethoven

betekenis & definitie

Ludwig van Beethoven, Duits componist, *16.12.1770 Bonn, ♰26.3.1827 Wenen. Zijn familie kwam uit Mechelen.

Beethovens grootvader Lodewijk had zich te Bonn gevestigd, waar hij keurvorstelijk kapelmeester werd. Doordat zijn vader, die tenorzanger was, aan de drank raakte, had Beethoven als adolescent de zorg voor het gezin.Behalve van zijn vader ontving Beethoven onderricht o.a. van de componist Van den Eeden. Vanaf 1781 nam de talentvolle componist C.G. Neefe zijn gehele opleiding ter hand. In 1783 verschenen Beethovens eerste composities in druk en werd hij benoemd tot tweede cembalist aan de opera. Beethovens ontwikkeling was beperkt, maar veel werd goedgemaakt in de beschaafde kring van de familie Von Breuning. In 1787 werd hij door graaf Von Waldstein in de gelegenheid gesteld een studiereis naar Wenen te maken, waar hij met Mozart in aanraking kwam, van wie hij enige lessen kreeg.

Kort na zijn terugkeer stierf zijn moeder, Maria Magdalena Keverich. In 1792 begaf Beethoven zich opnieuw naar Wenen, waar hij zich onder leiding van Haydn, Schenk, Salieri en Albrechtsberger stelde. Reeds spoedig vond hij als pianist een grote kring van bewonderaars, voornamelijk onder de hoge adel.

Prins Lichnovsky bood hem enige vertrekken aan in zijn paleis. Toen ca. 1797 echter de eerste verschijnselen van doofheid optraden, begon Beethoven zich meer en meer uit de omgang terug te trekken. De Weense adel wist hem toen aan Wenen te binden door een jaargeld van f 4000,-. Een hoogtepunt aan uiterlijk eerbetoon in Beethovens leven betekende de tijd van het Weense Congres (1815), toen aan Beethoven de leiding van de feestconcerten werd opgedragen en enkele van zijn minder sterke composities door hun actualiteit een zeldzame geestdrift verwekten. Vanaf 1819 nam Beethovens doofheid evenwel dermate toe, dat men zich alleen schriftelijk met hem kon onderhouden. Veel verdriet bracht hem ook de voogdij over zijn neef Karl. Vanaf 1825 liet zijn gezondheid veel te wensen over.

Beethoven was een opstandige en zelfbewuste natuur, geladen met een grote innerlijke spanning, die evenwel in zijn kunst door zelfbeheersing in bedwang werd gehouden. De grondtoon van zijn wezen was optimistisch; hij geloofde vast in een redelijke leiding van de wereld door een hogere macht en in de kracht van de menselijke wil. Zijn kunst is gebaseerd op een ethische grondslag: zij wil veredelen en verheffen. Daarnaast is het element van persoonlijke gevoelsuiting in zijn werk sterker dan in dat van zijn voorgangers. Beide tendensen worden verenigd door het streven, de persoonlijkheid zelf steeds meer volkomen te maken; pas de waarlijk grote mens kan volgens Beethoven een waarlijk groot kunstenaar zijn.

Een en ander heeft geleid tot het ontstaan van de Beethovenmythe en tot vals romantisch commentaar, iets waartegen later vooral Debussy en Pijper in verzet zijn gekomen. Intussen zou het óók onjuist zijn om in Beethoven alleen de muzikant te willen eren. De psychologische betekenis van zijn werk is vaak onmogelijk te scheiden van de zuiver artistieke. Beethovens leven en composities verdeelt men gewoonlijk in drie periodes.

1. Tot 1800. Hiertoe rekent men o.a. 1-6 strijkkwartetten op. 18, de trio’s op. 1,1-16 sonates voor piano, 1-8 vioolsonates, 1-3 pianoconcerten, Sonata quasi una fantasia, op. 27 nr. 2 (beter bekend als de Mondscheinsonate) en de 1e en de 2e symfonie. Deze werken sluiten nog duidelijk bij de composities van Haydn en Mozart aan; zij hebben echter een energieker toon en dramatischer inslag. Daarnaast vindt men momenten van diepe melancholie.
2. Van 1800-15/17. Hiertoe behoren de 3e-8e symfonie, het 4e en 5e pianoconcert, de trio’s op. 70 en 97, de kwartetten op. 59, 74 en 95, de pianosonates 17-28, de twee laatste vioolsonates, de opera Fidelio, de muziek bij het drama Egmont, het vioolconcert in D. In deze periode treedt de ethische strekking steeds meer op de voorgrond en wordt het verloop sterker door andere dan muzikale overwegingen bepaald.
3. Van 1817 tot zijn dood. Beethovens muziek krijgt nu een mystiek-transcendentaal karakter. De belangrijkste werken uit deze periode zijn de 9e symfonie, de vier laatste pianosonates, de laatste kwartetten (te beginnen met op. 127), en de Missa solemnis. Tot Beethovens zuiver muzikale verdiensten behoort de vervanging van het menuet in symfonie en kamermuziek door het scherzo, een vrijere vorm, die een veel grotere verscheidenheid van stemming veroorlooft. Verder heeft hij de variatiekunst door herinvoering van de zgn. karaktervariatie op een hoger peil gebracht, de hoofdvorm uitgebreid door zeer uitvoerige coda’s (terwijl hij in de doorwerking zijn hoogste troeven pleegt uit te spelen). Hij heeft het symfonieorkest in enkele werken verrijkt, en tenslotte een sterk op klankontplooiing gebaseerde nieuwe pianostijl ontwikkeld. Werk: Das Heiligenstädter Testament (autobiografie, 1802).

LITT. A. Schindler, Biographie von L.van Beethoven (1840); G. Grove, Beethoven and his nine symphonies (1896); R. Rolland, Beethoven (1903); P. Bekker, Beethoven (1911); A.W.

Thayer, Beethovens Leben (1917-23); J.C. Prud’homme, Les sonates pour piano de Beethoven (1937); G. Kinsky en H. Hahn, Thematisches bibliographisches Verzeichnis der sämtlichen, vollendeten Kompositionen Beethovens (1955); W.Hess, Gesamtausgabe der nicht veröffentlichten Werke Beethovens (1957); P. Nettl, Beethoven und seine Zeit (1958); L. Bori, L. van Beethoven (1960); K.

Westphal, Vom Einfall zur Symphonie (1965); W. Riezler, Beethoven (1966); N. Loeser, Ludwig van Beethoven (1967); D. Matthews, Beethoven’s piano sonates (1967); H.C. Fischer en E. Kock, L. van Beethoven, eine Dokumentation (1970); H.C.R. Landon, Essays on the Viennese classical styles (1970).

< >