Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Beenvissen

betekenis & definitie

m. (mv.), de jongste en grootste onderklasse van de hogere vissen.

Deze onderklasse, Osteichthyes, omvat de straalvinnigen, de kwastvinnigen en de longvisachtigen. De beide laatstgenoemde infraklassen worden ook wel tot een afzonderlijke onderklasse Choanichthyes, gerekend; ten onrechte, want er bestaat geen speciale verwantschap. De beenvissen ontwikkelden zich in het Beneden-Devoon (of mogelijk al Siluur) uit primitieve vissen, Placodermi of Acanthodii. Dit waren vormen die in principe weinig van beenvissen verschilden en zich na een snelle bloeiperiode al in het Midden-Devoon in de drie bovengenoemde infraklassen splitsten. Na wellicht ontstaan te zijn in zoetwater, breidden zij zich uit in de zeeën. De grote variatie in levensomstandigheden leidde tot vele aanpassingen en dus een explosieve soortvorming, zodat tegenwoordig ca. 97% van de nog bestaande vissoorten tot deze groep behoort, omvattende ca. 3500 geslachten en bijna 18.000 soorten.

< >