Middelned. berijmde Marialegende, mogelijk uit de 13e eeuw, bewaard in een handschrift van 137
4. De non Beatrijs verlaat haar klooster om een werelds leven te leiden met een minnaar, maar blijft dagelijks tot Maria bidden. Als de minnaar haar na zeven jaar laat zitten met twee kinderen, leeft zij nog eens zeven jaar als publieke vrouw. Vol berouw keert zij dan naar haar klooster terug, en bemerkt dat Maria tijdens haar afwezigheid haar taak als kosteres heeft waargenomen.
De stof werd voor het eerst opgetekend in het Latijn door Caesarius van Heisterbach in de eerste helft van de 13e eeuw, maar was daarvoor reeds wijd en zijd in mondelinge overlevering bekend. De anonieme Middelned. bewerker maakt van Beatrijs iemand die handelt naar de hoofse etiquette van haar stand: haar angst voor schande overtreft de angst voor zonde. Uitgaven: in facsimile door A.L.Verhofstede (1949); door F.Lulofs (1971). Bewerkingen van de legende werden gemaakt door o.a. J.A.Alberdingk Thijm (1847), P.C.Boutens (1908) en voor toneel door H.Teirlinck: Ik dien (1923).
LITT. L.M.vanDis, Beatrijs (1970);R.Roemansen H.van Assche, Beatrijs (1972).