Charles, Frans dichter, 9.4.1821 Parijs, ♱31.8.1867 Parijs. Baudelaire verloor vroeg zijn vader en kwam in conflict met zijn moeder toen deze hertrouwde.
Zijn strenge stiefvader, generaal Aupick, dwong hem tot een reis naar Indië, maar Baudelaire keerde bij Mauritius gekomen terug naar Frankrijk (1841). Terug in Parijs kwam hij vanwege zijn meerderjarigheid in het bezit van zijn vaderlijk erfdeel en begon hij als dandy een bohémienleven te leiden met de toneelspeelster Jeanne Duval (pseud. van de halfbloed Jeanne Lemer).Hij kwam in aanraking met o.a. Balzac, Gautier, Sainte-Beuve en Delacroix. Zijn verkwistingen en bandeloosheid waren voor zijn familie aanleiding om hem in 1844 onder curatele te stellen, een vernedering die hij nooit meer te boven kwam. Hij werd journalist om den brode. Hij bleef echter voortdurend op zoek naar zijn ‘paradis artificiels’ en vond dit in ruim gebruik van alcohol en narcotica. Tegen het eind van zijn leven was hij verlamd en werd hij in een zenuwinrichting opgenomen.
Zijn opvattingen over kunst legde hij o.a. neer in Les salons van 1845, 46 en 59, in L’exposition universelle en in diverse opstellen, waarin hij zich een tegenstander van de romantiek toont. Inmiddels kreeg hij slechts in enkele tijdschriften zijn met de grootste zorg neergeschreven gedichten geplaatst. Een bundel, door Poulet-Manassis uitgegeven onder de titel Lesfleurs du mal (1857; herziene versies in 61 en 67), bracht schrijver en uitgever voor de rechter omdat de gedichten aanstootgevend waren. Baudelaire toonde zich, m.n. in deze bundel, een groot poëzievernieuwer, die indringend de sensaties van zijn zintuiglijke waarnemingen weergeeft en een esthetische gefascineerdheid toont voor het bizarre, gruwelijke, angstaanjagende en laag-bij-de-grondse. Zijn dichtvorm is gaaf, streng-klassiek en vol ongekende muzikaliteit.
Baudelaire geeft aan de poëzie tot taak het tragische van het menselijk bestaan tot uitdrukking te brengen: de wanhopige heroïek van de moderne mens, heen en weer geworaen tussen lichaam en geest. Met zijn gedichten oefende hij grote invloed uit op het symbolisme, surrealisme en de gehele internationale poëzie. Hij was een scherpzinnig en intuïtief kunstcriticus. Hij vertaalde het werk van E.A.Poe (5 dln. 1858—65). Werken: poëzie en proza: La Fanfarlo (1847), Les paradis artificiels (1860), Nouvelles fleurs du mal (1861), Les épaves (1866), Petits poèmes en prose (1869), Curiosités esthétiques (1869), Oeuvres posthumes et correspondance inédite (1887—1907), Journaux intimes (1949), Oeuvres complètes (7 dln. 1868—70, 1922—53 en 3 dln. 1966), Correspondance générale (6 dln. 1947—53), Lettres inédites aux siens (1966)..
LITT. E.Crépet, C.Baudelaire (1906); P.Valéry, Situation de Baudelaire (in: Variété II, 1924); F. Porché, La vie douloureuse de C.Baudelaire (1926); J.Pommier, La mystique de Baudelaire (1932); G. Blin, C.Baudelaire (1939).; J.P.Sartre, C.Baudelaire (1947); G.Blin, Le sadisme de Baudelaire (1947); J.Prévost, Baudelaire (1953); P.Pia, Baudelaire (1954); M.A.Ruff, Baudelaire (1955); W.T.Bandy en C.Pichois, Baudelaire devant ses contemporains (1957); C.Pichois en G.Ruchon, Baudelaire, Documents iconographiques (1960); C.Mauron, Le dernier Baudelaire (1966); P.Emmanuel, Baudelaire.