Ned. staatsman, 24.10.1789 ’s-Gravenhage, ♱27.6.1859 ’s-Gravenhage. Baud eindigde zijn eerste reis als adelborst in een Braziliaanse gevangenis, waaruit hij en zijn makkers door de dochter van de cipier werden gered.
Na terugkeer in Nederland vertrok hij in 1810 naar Indië en werd in 1811 secretaris van gouverneur-generaal Janssens. Van 1811—16 diende hij onder de | Engelsen en in 1816 werd hij gouvernementssecretaris.Van 1819—21 was hij algemeen secretaris onder gouverneur-generaal Van der Capellen. In Nederland teruggekeerd werd hij in 1822 belast met de directie van de koloniën, in 1824 raadsman van minister Elout en in 1832 ging hij opnieuw naar Indië als vice-president van de Raad van Indië om Van den Bosch behulpzaam te zijn bij de doorvoering van het Cultuurstelsel. Daarna was hij van 1833—36 gouverneur-generaal ad interim, nadat Van den Bosch het Commissariaat-Generaal had aanvaard. In 1836 terug in Nederland werd Baud benoemd tot Staatsraad in buitengewone dienst, in 1838 tot lid van de Raad van State en in 1839 tot lid van de vereveningscommissie met België. Van 1840—48 was Baud minister van Koloniën en van 1850—58 lid van de Tweede Kamer.
In 1858 werd hij tot baron verheven. Bekend is zijn conflict met Thorbecke over de koloniën. Baud achtte Indië een wingewest en was voorstander van een eenhoofdig, autocratisch bestuur over de koloniën, terwijl Thorbecke Indië als een onderdeel van het Rijk zag, dat onder de algemene bepalingen van de ow moest vallen en op den duur onder de wet. Uitgave: Briefwisseling tussen J. van den Bosch en J. C.Baud 1829— 32 en 1834—36, door J.J.Westendorp Boerma (2 dln. 1956).
LITT. P.Mijer, J.C.Baud (1878); A.Alberts, Baud en Thorbecke 1847-51 (1939).