een klasse van schimmels (zie Fungi), waarbij sporen ontstaan boven op een uitgestulpte cel, het basidium. Gewoonlijk draagt dit vier sporen, hier basidiosporen genoemd.
Wanneer een basidiospore ‘ontkiemt’ ontstaat een schimmeldraad (hyfe), die wel veel kernen maar aanvankelijk geen dwarswandjes bevat (een zgn. primair mycelium). Deze verschijnen evenwel spoedig, waardoor een draad van eenkernige cellen tot stand komt.Primaire mycelia kunnen versmelten (‘copulatie’), maar de kernen versmelten niet (plasmogamie). Zo ontstaat het secundaire mycelium, draden van dubbelkernige cellen. Bij de meeste basidiomyceten kan zo’n cel opzij een uitstulping (‘gesp’) krijgen, die zich verlengt en haakvormig kromt. De twee kernen delen: één van de vier dochterkernen gaat de uitstulping binnen. De haaktop ‘boort’ zich in de moedercel (vormt zodoende een soort brug) en de gespkern gaat deze cel weer binnen. Een dwarswandje sluit nu de basis van de gesp af, en een tweede wandje deelt de moedercel in twee delen, die nu ieder weer twee kernen hebben (tertiair mycelium). Dit mycelium groeit en vertakt eindeloos, waarbij allerlei vormen ontstaan, b.v. de ‘paddestoelen’.
De twee kernen versmelten (karyogamie) tenslotte; daarna ondergaat deze (zie diploïde) dochterkern twee delingen. Een bijzondere cel is ontstaan: het basidium, dat vier (zie haploïde) kernen bevat. De basidiën liggen (met andere cellen) in een weefsellaag, het hymenium. Elk van de vier haploïde kernen van een basidium wordt het centrum van de top van een gesteeld blaasje (sterigme) aan het basidium. De sterigmetop met kern rijpt tot een basidiospore, die door een dubbel wandje omgeven wordt. Tussen sterigme en basidiospore verschijnt een vloeistofdruppeltje onder spanning, zodat tenslotte de basidiospore met meeneming van het druppeltje weggeschoten wordt.
Op dit thema komen allerlei variaties voor. Meestal ontstaan geen wandjes in het basidium (Holobasidiomycetes); soms echter wèl, overlangs of dwars (Phragmobasidiomycetes). De gewone paddestoel is (een onderdeel van) een holobasidiomyceet (orde Hymenomycetes), waartoe ook de stuifzwammen (Gasteromycetes), aardsterren (Geaster) en de inktzwam behoren. Tot de Phragmobasidiomycetes behoren de trilzwammen. Basidiomyceten zonder vruchtlichamen zijn b.v. de brandzwammen (zie Ustilaginaceae), gevaarlijke parasieten, vooral op grassen, en de roestzwammen (zie Uredinales), eveneens schadelijke parasieten. Auriculariaceae hebben wèl vruchtlichamen, maar vreemd gevormde. Een voorbeeld is Auricularia auricula, de judasoor, die gelatineuze, gerimpelde korsten vormt op oude boomstronken.