[Gr. basis, bodem, voetstuk], bn.,
1. behorend tot of gelegen aan of bij de basis: een basale breuk (schedelbasisfractuur); basale cellen, diepste cellaag van de opperhuid;
2. fundamenteel: basaalmetabolisme of basale grondstofwisseling, het enige verbruik, uitgedrukt in calorieën, van een volledig in rust verkerend persoon; basaaltemperatuur, ochtendtemperatuur, gemeten vóór het opstaan.