[Lat. bassus, laag], v./m. (-sen),
1. laagste van de vier hoofdstemmen in een muziekstuk;
2. de lagere partij in een pianostuk voor twee personen;
3. het muziekinstrument de cello of de violoncel;
4. de contrabas;
5. laagste mannenstem;
6. baszanger, basspeler.
De bas is de laagste partij van een zang- of muziekstuk. De basstem, de laagste mannenstem, omvat E-c
1. Bijzondere basstemmen zijn basso profondo of basso noble (zeer klankrijk in de laagte), basse chantante (lyrische bas), basso buffo (zeer beweeglijk), basse taille (diepe bas, staat tegenover bariton of hoge bas). De bas-bariton is een baritonstem met bastimbre.