het verblijf van een groot deel van het joodse volk in Babylonië, nadat het door Nebukadnezar in twee fasen uit Juda daarheen was gedeporteerd (597 en 586 v.C.; vgl. 2 Kon. 24—25). Over de oorzaken daarvan, zie Israël.
Niet het gehele volk werd weggevoerd, maar alleen de vermogenden en invloedrijken. Hun lot in de nieuwe woonplaats was niet hard omdat zij geen gevangenen maar kolonisten waren. Voor het volk als geheel echter betekende deze straf vernietiging van het nationale bestaan, doordat de leiders en de minder aanzienlijken van elkaar gescheiden waren. Bovendien werd de tempel in Jeruzalem, het symbool van geestelijke en nationale verbondenheid, verwoest. Met de Babylonische ballingschap begint de grote verandering in de Israëlitische geschiedenis. Vóór de Babylonische ballingschap spreekt men van Israël en Juda, Israëlieten en Judeeërs, na de BabyIonische ballingschap van het jodendom en de joden. Niet alleen uiterlijk beschouwd, maar ook in geestelijk opzicht is het volk in deze tijd veranderd, daar de invloed van de Babylonische beschaving zich krachtig deed gelden.
De godsdienst was echter een belangrijke unificerende factor: sterke nadruk kwam te liggen op bepaalde typisch-joodse godsdienstige levensvormen, zoals sabbatsviering, besnijdenis, schriftlezing. De Oudhebreeuwse, nietreligieuze litteratuur verdween, behoudens hetgeen voor godsdienstige doeleinden geëxcerpeerd is. LITT. E.Janssen, Juda in der Exilszeit (1956); Ch. F.Whitley, The exilic age (1957); P.R.Ackroyd, Exile and restoration. A study of hebrew thought of the 6th century BC (1968).