o., een in het midden van de 19e eeuw in Perzië ontstane sji’itische sekte.
De naam babisme is afgeleid van de titel bab (poort, nl. van de openbaring) die de stichter van de sekte, Ali Mohammed, zichzelf gaf. De Bab won snel aanhang en kwam al spoedig in conflict met de orthodoxe sji’itische geestelijken, vooral daar hij verklaarde dat de zending van de profeet Mohammed was afgelopen en dat hij zelf een nieuw tijdperk inleidde. Hij riep zichzelf tot imam uit. Spoedig werd zijn leer staatsgevaarlijk geacht: de Bab werd in Sjiraz geïnterneerd, wat hem echter niet belette geestverwanten te ontvangen en zijn leer te propageren. Daardoor groeide het aantal aanhangers (babi’s) steeds aan. Geprikkeld door de vervolging waaraan zij blootstonden, werden zij een politiek gevaarlijke partij waardoor het overal tot bloedige opstanden kwam.
Op 19.9.1850 werd de Bab geëxecuteerd. Zijn leer is neergelegd in zijn geschriften, waarvan de Bajaan (Uitlegging) het voornaamste is.
Zij wortelt geheel in de sji’itische opvattingen en biedt weinig oorspronkelijks. In de theologie en in de voorschriften speelt het getal 19 een grote rol. Tijdens zijn leven had de Bab reeds een opvolger aangewezen, Mirza Jahja. Na een aanslag op de sjah brak een gruwzame vervolging los tegen de sekte, die bijna werd uitgeroeid. Sedertdien is het babisme, dat zijn hoofdkwartier naar Bagdad en later naar Edirne verlegde, politiek onschadelijk geworden. Te Edirne kwam het tot een scheuring.
LITT. E.G.Browne, Materials for the study of the Babi religion (1918).