Baard, m. (-en) - 1. het haar om de kin en op de wangen ; zijn — laten staan, zich niet (laten) scheren; (scherts.) een mop met een —, een oude mop; de — in de keel hebben, (bij jongelui) de overgang doormaken van de kindertot de mannenstem; komt ook bij dieren voor, b.v. de baard van sommige apen, de sik van een bok of een geit; (gew.) in z’n — lachen, in z’n vuistje; (gew.) iemand de — af doen, de loef afsteken;
2. bepaalde uitgroeisels bij lagere dieren of waterdieren die op een baard lijken ;
3. (bij planten) de kafnaalden: zie baardgras en -gerst;
4. als technische term: (scheepsbouw) brede rand tegen de buitenkant van het kluisgat; (bij molens) het versierde, uitgesneden stuk hout onder aan de windpeluw; het blad van een sleutel, dat rechthoekig op het ondereinde van de schacht staat en in het slot wordt gestoken; (grafische techniek) op het letterstaafje de ruimte onder de drukletter bestemd om ruimte te geven aan staartletters als g, p en j ;
5. benaming voor allerlei oneffenheden aan de oppervlakte of rand van verschillende voorwerpen, b.v. de ruwe rand aan de sneden van messen en bijlen ;
6. de scherpe kant, de snede van bijlen;
7. (waterbouwkunde) het topeinde (blees) van rijshout.
ANATOMIE. De baard (en snor) is een van de secundaire mannelijke geslachtskenmerken. Deze haargroei begint tijdens de puberteit onder invloed van het hormoon testosteron. Er zijn mensenrassen waarbij de gehele baardgroei uit enkele haren aan bovenlip en kin (Wedda, Senoi, Indianen) bestaat, terwijl hij bij anderen (Australiërs, Ainoe, Europeanen) zeer krachtig ontwikkeld kan zijn. Bij de Mongolen blijft de baardgroei in het algemeen zwak. Ook bij vrouwen kan baardgroei optreden, vooral op hogere leeftijd, hetgeen vaak in verband gebracht kan worden met veranderingen in het functioneren van de geslachtsklieren.
Baarddracht. De baard is sinds de oudheid object van de mode geweest en werd wel beschouwd als een teken van waardigheid. De volle baard was zeer in zwang bij Babyloniërs, Assyriërs, Meden, Perzen en Israëlieten. Bij de Assyriërs werd de baard zelfs opgemaakt in kunstige vlechtingen of in lokken. De Egyptenaren waren vanouds baardloos, maar onder invloed van Voor-Azië namen zij de baard zonder snor over. De farao droeg als teken van zijn waardigheid de zgn. koningsbaard, een lange, smalle kunstbaard die met banden achter de oren werd vastgemaakt. De oude Grieken hadden een korte baard op kin en kaken maar waren vooral tijdens de bloeiperiode (5e en 4e eeuw v.C.) baardloos. Oude mannen en geleerden behielden echter een weelderige baard. In het oude Rome droeg men aanvankelijk volle baarden, maar in de latere Romeinse geschiedenis wisselen perioden met en zonder baard elkaar af.
Ten tijde van Karel de Grote was de baard met afhangende snor in trek. Deze heeft zich lang gehandhaafd al zijn er variaties: dunne ringbaard met snor, puntbaard met snor enz. Ca. 1200 schijnt in Europa baardloosheid weer haar intree gedaan te hebben, al zal het gewone volk de baard wel behouden hebben. En van die tijd af wisselen de perioden met en zonder baard in allerlei vorm elkaar af. Typerend werd de baarddracht weer in de eerste helft van de 16e eeuw. De baard werd toen horizontaal afgesneden en harmonieerde zo met het horizontaal lijnenspel van het kostuum.
Eind 16e eeuw, tijdens de Spaanse mode, droegmen in het algemeen een korte puntbaard met of zonder snor. In de 17e eeuw was de naar boven gekrulde, kleine snor met een kleine korte sik op de kin in trek. Bij de poederpruiken uit de 18e eeuw paste noch baard, noch snor; baarden werden er vrijwel niet gedragen. In de 19e eeuw waren vele vormen in trek, zoals de langharige bakkebaarden (ca. 1850), de ringbaarden en de Bismarckbaard (ca. 1860). Na de Eerste Wereldoorlog werd het scheermes duchtig gehanteerd. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen weer baarden en snorren in de mode, m.n. bij de jongere generatie.
Orthodoxe joden en de belijders van de islam is het verboden het gelaat met een mes aan te raken.
BOUWKUNDE. De uit voegen puilende mortel, als gevolg van het door de metselaar inwrijven van de stenen in de op de muur uitgespreide mortel, wordt baard genoemd. Zo ook de omgekrulde stukadoorsmortel die zich vormt als de stukadoor bij het maken van een plafond de mortel door de openingen van het steengaas drukt.
DIERKUNDE. Voor mosselachtigen zie byssus; voor baardwalvissen zie balein.
GRAFISCHE TECHNIEK. De baard bedraagt ongeveer tweevijfde van het korps bij kleinere letters en loopt bij grotere letters erg uiteen. Tevens draagt de baard ertoe bij dat de regelafstand bij zetsel zonder interlinie (extra witregel) op de kleinere zetbreedte toch bevredigend is.