Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Auxine

betekenis & definitie

[Gr. auksein, doen groeien], v./m./o. (-n, -s), benaming voor groeistoffen (hormonen) bij planten.

Auxine, indol-3-azijnzuur, is het eerst bekende, in de jaren twintig door F.W. Went ontdekte fytohormoon. Het bleek nodig te zijn voor de celstrekking bij planten, zodat het als groeihormoon (groeistof) bekend werd. Later werd ontdekt dat het ook nog verscheidene andere processen in de plant reguleert. Door deze veelzijdige werking hebben auxine en zijn derivaten diverse toepassingen in de land- en tuinbouw en in de fruitteelt gekregen. De synthetische groeistoffen (naftylazijnzuur, dichloorfenoxyazijnzuur) vertonen door hun grotere resistentie tegen afbraak door de plant zelfs een hogere activiteit dan het natuurlijke auxine.

Dit bleek vooral van betekenis bij de bestrijding van onkruiden in korenvelden en in gazons. Hier wordt gebruik gemaakt van het feit dat graansoorten en grassen, die tot de eenzaadlobbigen behoren, een hogere resistentie bezitten tegen bespuiting met sterke auxine-oplossingen dan de tweezaadlobbige korenbloem, papaver e.d. Auxine wordt ook toegepast bij de ongeslachtelijke voortplanting van planten (zie stekken), omdat het de stekbeworteling bevordert. Verder kan men b.v. bij de tomaat en de appel parthenocarpe vruchten krijgen (die hebben geen zaden) door behandeling met auxine. In de fruitteelt wordt door bespuiting van de bomen met auxine-oplossingen bereikt dat er geen vroegtijdige vruchtval optreedt.

< >