begrip uit de (sociale) psychologie ter aanduiding van de potentieel fascistische persoon. Kenmerken van een autoritaire persoonlijkheid zijn naast affiniteit met een fascistische maatschappijstructuur, neiging tot sociaal conformisme, stereotypering van afwijkende opvattingen en agressie jegens minderheden.
De test, ontworpen ter meting van de autoritaire persoonlijkheid staat bekend als de F(ascisme)-schaal.De ontwerpers gingen uit van een theorie waarin gesteld werd, dat autoritaire attitudes ontstaan door een opvoeding waarbij sprake is van een elementaire machtsongelijkheid tussen ouders en kinderen. Deze theorie is later zwaar gekritiseerd, omdat naast gezinsstructuur ook andere factoren een rol spelen bij de vorming van een autoritaire persoonlijkheid.
De F-schaal is in de praktijk door haar veelomvattendheid weinig betrouwbaar gebleken. Steeds meer heeft men zich gericht op onderdelen van het autoritaire syndroom, b.v. conformisme, rigiditeit en dogmatisme (Rokeach). De samenhang tussen deze aspecten in de oorspronkelijke theorievorming rond het begrip, is steeds meer op de achtergrond geraakt. Het is immers weinig zinvol te spreken van de autoritaire persoonlijkheid als men daarbij doelt op een reeks begrippen die voorspelbaar met elkaar in een zeker verband staan. De studie van Adorno e.a. heeft vele onderzoekers geïnspireerd. Zo is in Nederland de F-schaal o.a. gebruikt door Nooy, die een helder overzicht geeft over hetgeen men met de F-schaal allemaal kan doen.
LITT. M. Rokeach, The open and closed mind (1960); T.W. Adorno (e.a.), The authoritarian personality (1969); A.T.J. Nooy, De boerenpartij (1969).