o. (-romen), een gezwollen gele plek met brijachtige inhoud in de slagaderwand.
Het atheroom is een van de belangrijkste afwijkingen bij arteriosclerose, en berust op vettige degeneratie van de vaatwand met ophoping van vetten en vetachtige stoffen (cholesterol). Reeds op jonge leeftijd, vooral na infectieziekten, kan vet in de slagaderwand gevonden worden. Gewoonlijk verdwijnt dit grotendeels weer. Pas op latere leeftijd bij achteruitgang van de vaatwandstructuren en ook bij overmatig gebruik van vetrijk voedsel blijft het vet liggen en komt het tot atheroomvorming. Volgens inzichten van sommige Engelse onderzoekers speelt een bijzondere vorm van zeer geleidelijke trombose ook een rol.
Atheroomvorming gaat gepaard met verweking van het weefsel, waarna zweervorming en doorbraak in het bloedvat kan optreden. De vettige massa wordt uitgespoeld en er ontstaat een atheromateuze zweer. Deze kan het uitgangspunt worden van een afsluitende trombose en is dan in de kransslagaders van het hart een van de belangrijkste oorzaken van het hartinfarct. Ook in de hersenen kan dit proces ernstige gevolgen hebben (bloeding, encefalomalacie). Door bindweefselvorming kan enigermate genezing optreden, maar gewoonlijk herhaalt het proces zich en breiden de afwijkingen zich steeds meer uit.