v./m., het ontmoetingspunt van de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten.
Waar deze ontmoeting op een bepaalde plaats in concreto georganiseerd wordt, spreekt men van een ‘arbeidsbeurs’. Het spreekt vanzelf, dat de grote gevarieerdheid van de aard der gezochte en aangeboden arbeidsprestaties de arbeidsmarkt tot een zeer heterogeen geheel maakt. In feite kan men deze markt dan ook beter beschouwen als een reeks deelmarkten, die ieder hun specifieke kenmerken hebben en dientengevolge ook andere loonresultaten te zien geven, al naar gelang de verlangde arbeidssoort schaarser is, meer scholing vereist, op de juiste plaats gelokaliseerd is e.d. Soms zijn deze deelmarkten vrij nauw verbonden en geeft de beweging van lonen en arbeidsvoorwaarden een duidelijke parallelliteit te zien, in andere gevallen zijn ze weer gescheiden door barricades als scholingseisen, beperkte mobiliteit van de betrokken arbeiders, acties van vakverenigingen enz. Na het verdwijnen van de gildenorganisaties en het o.a. door de industriële revolutie wegvallen van de persoonlijke band tussen werkgever en werknemers, kreeg de arbeid in de 19e eeuw in sterke mate het karakter van een produktiefactor, waarvan men zoveel mogelijk profijt tegen een zo laag mogelijke prijs trachtte te verkrijgen. Door zich te organiseren in vakverenigingen hebben de werknemers echter geleidelijk hun positie op de arbeidsmarkt weten te versterken.
Daartegenover hebben ook de werkgevers zich in werkgeversorganisaties verenigd. Van overheidswege zijn tal van wettelijke en andersoortige maatregelen getroffen om de arbeider te beschermen tegen exploitatie. Van grote betekenis is in dit verband ook het streven om de arbeidsmarkt beter te doen functioneren, o.a. door voorlichting bij beroepskeuze, daadwerkelijke steun bij de arbeidsscholing, organisatie van arbeidsbeurzen waar werkgevers en werknemers met elkaar in contact worden gebracht, alsmede het scheppen van aanvullende werkgelegenheid in geval de vraag naar arbeidskrachten te kort schiet.
Verschuivingen in de vraag naar arbeidskrachten worden vooral veroorzaakt door technologische veranderingen (invoering van machines, automatisering) en door de afnemende betekenis van bepaalde sectoren als landbouw, visserij e.d. en de toenemende betekenis van de dienstverlening. Daarnaast vindt ook een verschuiving plaats in het aanbod, waarbij vooral een grotere voorkeur voor lichamelijk niet-zware en niet-vuile arbeid blijkt. Vraag en aanbod beïnvloeden elkaar en hangen nauw samen met het welvaarts- en ontwikkelingsniveau van de bevolking. Naast deze groepsverschuivingen op de arbeidsmarkt moeten ook genoemd worden de beslissingen van de individuele werknemers, zowel van degenen, die voor het eerst op de arbeidsmarkt komen (na een of andere vorm van schoolopleiding) en die definitief uit de markt treden (wegens pensionering, invaliditeit of overlijden) als van hen die van baan wisselen. Deze beslissingen zijn het resultaat van opleidingsniveau, het belang dat men aan een baan hecht als werkgelegenheid of als bron van inkomen, of als mogelijkheid om een bepaalde vorm van arbeid te verrichten, de voorkeuren voor aard van het werk enz. Deze persoonlijke voorkeuren en beslissingen zijn op hun beurt weer afhankelijk van de maatschappelijke normen en waarden, die wisselen met de maatschappelijke ontwikkeling. Men kan het zo samenvatten dat met betrekking tot de arbeidsmarkt de structurele werkloosheid belangrijker is geworden dan de conjuncturele werkloosheid.
Deze structurele werkloosheid staat vooral onder invloed van factoren, werkzaam aan de aanbodzijde van het economische proces zoals het voortschrijden van de techniek, het fusie- en concentratieverschijnsel en het uitstoten van werknemers onder invloed van een sterke stijging van de lonen. In het algemeen is men het erover eens dat het bestrijden van deze werkloosheid een zeker optreden van de overheid noodzakelijk maakt. Dit optreden is vaak gedetailleerder dan wanneer het om conjuncturele werkloosheid zou gaan. Overigens neemt het verzekeren van een hoog niveau van werkgelegenheid niet meer zo’n hoge plaats op de prioriteitenlijst in als na de Tweede Wereldoorlog gedurende lange tijd het geval is geweest. Deze verandering hangt o.a. samen met de nadelige invloed die een proces van snelle economische groei heeft op het milieu. zie arbeidsvoorziening.
LITT. P.van Berkel, Spanningen op de arbeidsmarkt (1965); S.D.Anderman, Trade unions and technological change (1967); A.Heertje, Economie en technische ontwikkeling (1973).