[Gr. apologeomai, zich verdedigen], v., in de rooms-katholieke theologie de wetenschap die een redelijke basis aan de christelijke geloofsakt probeert te geven.
Het christelijk geloof moet zich verantwoorden, in dialoog treden met wat anderen tegen dat geloof willen inbrengen. Het gaat niet alleen om een dialoog tussen christenen en andersdenkenden, maar ook om een dialoog ‘binnen’ de christen zelf, een dialoog tussen geloof en vragen, die dat geloof oproept. De theologische uitspraak van het geloof bevat daarom altijd een stuk apologie, reeds sinds de zgn. apologetische schrijvers van de 2e eeuw, eigenlijk sinds de Schrift zelf (b.v. Paulus’ apologie voor de opstanding in I Kor.15). Zulk een apologie kan naast het beantwoorden van opwerpingen ook ingaan op de openheid die in de mens, ook bij zijn zondigheid, voor de boodschap van Gods heil bestaat (vgl. Thomas van Aquino: Summa contra Gentiles), ofwel zich meer op binnen- of buitenkerkelijke discussies richten (Robertus Bellarminus: Controversiae).
M.n. sinds de Verlichting ontstaat de apologetiek als zelfstandige tak van de theologie, die het geloven van de door de kerk verkondigde Christ. openbaring voor de menselijke rede (en sindsdien steeds meer voor heel de menselijke existentie) wil verantwoorden en rechtvaardigen. Doel is niet de openbaring tot de rede te reduceren, maar het geloven als niet strijdig met, zelfs verlossend voor rede en existentie voor te stellen. Daardoor wordt het genade-karakter en de existentiële beslissing aan het geloven niet ontnomen; veeleer wordt de argumentatie van de apologetiek pas sprekend voor degene die innerlijk tot geloven bevrijd en uitgenodigd wordt. Thema’s van de apologetiek zijn: de verantwoording van de godsaffirmatie, de boodschap van godsgezanten en m.n. van Jezus Christus, de verkondiging van Jezus’ boodschap door de kerk. Doorlichting van de mens in zijn openheid voor die boodschap (Maurice Blondel, Karl Rahner) en dialoog met godsdiensten en wereldbeschouwingen hebben in de laatste decennia een belangrijke plaats in de rooms-katholieke apologetiek gevonden. Zij wordt bij verschillende auteurs op verschillende wijze onderscheiden van of gedeeltelijk vereenzelvigd met de fundamentaal-theologie, die veeleer een reflectie is op de algemene structuren van geloof en openbaring.
LITT. Bloud et Gay, Apologétique (verzamelwerk, 1948); Esser-Mausbach, Religion, Christentum, Kirche (1923); C. Pauwels, Compendium der Apologetik (1948); W. Kasper, Einführung in den Glauben (1972).
In het protestantisme is sinds de dialectische theologie de apologetiek van de lijst der theologische vakken verdwenen. In haar plaats is de aandacht voor de dialoog gekomen, maar nu niet meer als een apart vak, maar eerder als een accent bij de beoefening van de totale theologie. In de dialoog is niet zoals in de oude apologetiek de theoloog de gespreksleider, maar de gesprekspartner.
LITT. P.J. Roscam Abbing, Actuele uitdagingen aan de christenheid (1967).