af'jakkeren (jakkerde af, heeft afgejakkerd),
1. (een paard) zo lang of zo hard voortjagen, tot het doodaf is;
2. zich afjakkeren, zich door teveel inspanning uit- putten, m.n. door zware studie of een losbandig leven;
3. een werk afjakkeren, overhaast en slordig afmaken;
4. met dolle snelheid afleggen: een weg, een grote afstand afjakkeren.