adhesie [Lat. ad-haerere, vastzitten aan, aan iets hangen], v., 1. aanklevingskracht tussen moleculen, wel te onderscheiden van cohesie ;
2. toetreding (tot een overeenkomst enz.); — betuigen, instemming betuigen; adres van —, adres van instemming; ook het zich aansluiten bij een nieuwe stand van zaken;
3. abnormale vergroeiing van delen.
GENEESKUNDE. Met adhesie duidt men hier onderlinge vergroeiing aan, m.n. van weivliesoppervlakken ten gevolge van doorgemaakte ontstekingsprocessen (borstvliesontsteking, buikvliesontsteking, pericarditis = ontsteking van het hartezakje). Bij ontsteking van organen, die met weivlies (serosa, ook mesotheel genoemd) bekleed zijn (long, galblaas, appendix), ontwikkelt zich gewoonlijk ook enige ontsteking van het bedekkende weivlies, waaruit later door bindweefselvorming, zoals bij elke chronische ontsteking, adhesies kunnen voortkomen. Door de schrompeling van het bindweefsel kunnen adhesies de ligging van de buikorganen, vooral van de darm, veranderen, waardoor de passage in de darm belemmerd kan raken. Zelfs darmafsluiting kan het gevolg zijn zie strengileus). Na borstvliesontsteking zie »pleuritis) kunnen één of beide longen geheel of gedeeltelijk met de borstwand vergroeien door middel van een soms enkele mm dikke bindweefsellaag: het zgn. pleurazwoerd. De beide bladen van het hartezakje leggen zich na ontsteking, ook na een steriele ontsteking zoals bij een hartinfarct, tegen elkaar aan, verkleven (door uitzweting van fibrine) en gaan later vergroeien (vorming van bindweefsel). NATUURKUNDE. De aantrekkingskrachten zijn slechts op zeer korte afstanden van invloed.
Bij vergroting van de afstand nemen zij zeer sterk in grootte af. Aan een scheidingsoppervlak tussen twee verschillende fasen (b.v. vast-vloeibaar, oliewater) treden adhesie en cohesie tegelijk op. Dit is vooral duidelijk bij het contact tussen een vloeistof en een vaste wand; overheerst de cohesie (is de aantrekking van de vloeistofdeeltjes op elkaar groter dan de aantrekking tussen vloeistof en wand), dan is het vloeistofoppervlak bol, zoals bij kwik en glas. Overheerst daarentegen de adhesie dan is het vloeistofoppervlak hol, zoals bij water en glas. Het bevochtigen door een vloeistof berust er op dat de cohesie van de betreffende vloeistof klein is ten opzichte van de adhesie tussen de vloeistofmoleculen en die van de stof die ‘nat’ gemaakt wordt. Zo ervaart men water als nat, kwik daarentegen bevochtigt niet (zie bevochtigingsmiddelen). De adhesie van vloeistofmoleculen is ook de oorzaak van de »capillariteit.