achterom:
II. bw., 1. om de achterzijde van iets dat soms genoemd, soms verzwegen wordt, heen: sommigen liepen voorbij het huis, anderen (het huis); — varen, achter Schotland en Ierland om (naar het zuiden) varen; — is ’t kermis, schertsend gezegd tegen iemand die men in de weg staat, en voor wie men niet op zij wil gaan; 2. (oneig.) anders dan langs de rechte weg;
II. zn. o., 1. straat, steeg of weg die b.v. achter om een groot gebouw of om de stad loopt; 2. dat gedeelte van een boerenbehuizing waar ’s winters het jonge vee wordt gestald.