Abutilon, een plantengeslacht der Malvaceae, met ca. 130 soorten kruiden of heesters met gesteelde, meest grote, fraaie bloemen in de bladoksels; de bijkelk ontbreekt. Inheems in de tropen, maar ook veel in subtropen en kassen. Abutilon theophrasti (= A. avicennae) is een geelbloemig, struikvormig onkruid (vooral rond de Middellandse Zee), dat veel op A. indicum gelijkt. Laatstgenoemde levert jute-achtige witte vezels (China) en geneeskrachtig blad en zaad (Zuidoost-Azië).
Bloemen gewoonlijk na enige uren al verwelkt. Vele bontbladerige vormen (mozaïek) waardoor aantrekkelijk als sierplant, maar eigenlijk virusziek. Deze sedert 1868 in Europa (uit West-Indië) ingeburgerd bij kwekers. Vermeerdering slechts door stekken mogelijk, of door enting (groen op bontbladerige onderstam). Zaden leveren groene planten. In West-Indië wordt het bontverwekkend virus door insektensteken overgebracht. Bekende kwekersvormen zijn A. (striatum) thompsonii; A. selloanum-marmoratum; A. megapotamicum (A. vexilldrium) uit Brazilië afkomstig, bloeit de hele zomer met purper en gele bloemen, violette meeldraden en heeft geel gevlekt blad (‘aureum’) aan dunne, gebogen takken.