Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

abeel

betekenis & definitie

abeel', m. (abelen), naam van twee groepen populieren, nl. de (gewone) abeel of witte populier (Populus alba) en de grauwe abeel (P. canescens). De gewone abeel komt van nature voor in de landen rondom de Middellandse Zee, in Midden- en Oost-Europa en West- en Midden-Azië tussen 30° en 60° NBr. In West-Europa is deze soort niet inheems en er komen alleen vrouwelijke exemplaren voor, vooral in de duinen (goed bestand tegen zeewind), in parken en bij boerderijen. Op vochtige, zandige gronden is de groei het beste.

P. alba onderscheidt zich van andere populieren vooral door de handvormig gelobde bladeren; de twijgen en de knoppen zijn witviltig behaard. De grauwe abeel is een bastaard van de gewone abeel en de trilpopulier. Deze bastaardgroep komt van nature voor in het gebied waar beide ouders inheems zijn, d.w.z. in delen van Zuid-, Zuidoost-, Midden- en Oost-Europa en van West- en Midden-Azië. Ook deze populieren verdragen zeewind goed en groeien hoofdzakelijk op vochtige, lichtere gronden. De bladeren zijn gewoonlijk zeer grof getand met enkele uitstekende punten. De beharing is ijler en meer grijs. Er zijn enkele rassen in de handel, die vooral worden gebruikt voor landschappelijke beplantingen. Beide populieren vormen bij beschadiging van oppervlakkige wortels gemakkelijk. zie wortelopslag.

< >