aanvaar'ding, v. (-en), 1. het aanvaarden: — van een ambt, een betrekking, een erfenis, van het aangekochte of gehuurde ; 2. het zich schikken om te ondergaan, bereidheid: innerlijke —. Aanvaarding van een erfenis is het uitdrukkelijk of stilzwijgend aannemen van de hoedanigheid van erfgenaam, hetgeen inhoudt dat daardoor de verplichtingen van de erflater op de aanvaardende erfgenaam overgaan. Indien de aanvaarding zuiver geschiedt betekent dit dat de erfgenaam privé aansprakelijk is geworden voor alle verplichtingen, die de erflater op zich nam en die niet door zijn dood teniet zijn gegaan. Indien de aanvaarding geschiedt onder het voorrecht van boedelbeschrijving, (zgn. beneficiaire aanvaarding) betekent dit dat de erfgenaam zich belast met de afwikkeling van de nalatenschap, met de voldoening van de schulden van de legaten, dit alles voor zover de baten van de nalatenschap toereiken; hij wordt dus niet privé aansprakelijk. Zouden er na de afwikkeling nog baten overblijven dan wordt de erfgenaam daarvan eigenaar.
LITT. J.C.H.Melis, Familierechtelijke betrekkingen volgens het Nieuwe BW (1969).
Aanvaarding van een dienstbetrekking is het na de daartoe gesloten overeenkomst beginnen met het voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Bij sommige ambten houdt dit in het afleggen van een eed of belofte.
In België wordt iedere openbaar ambtenaar die met de uitoefening van zijn functies of bediening begint, zonder de door de wet voorgeschreven eed te hebben afgelegd, strafbaar gesteld, (art. 261 WStr.). Bij verbintenissen. Aanvaarden is hier het door een crediteur uitdrukkelijk of stilzwijgend genoegen nemen met de wijze waarop een debiteur aan zijn verplichtingen heeft voldaan, m.n. bij een verbintenis om te geven of om te doen. In het ontvangen van een geleverde zaak is het aanvaarden nog niet besloten doch wel in het achterwege laten van klachten of opmerkingen nadat de crediteur in de gelegenheid was om de ontvangen zaak te onderzoeken. Bij verbintenissen om te doen (b.v. aanneming van werk) is het aanvaarden besloten in het accepteren van het opgeleverde werk zonder het uiten van bezwaren. Het gevolg van de aanvaarding is het vervallen van het recht om alsnog te protesteren tegen de wijze waarop de debiteur zich heeft gekweten van zijn verplichtingen, althans voor wat betreft de zichtbare gebreken in de zaak die geleverd werd.
aan'val aan'val, m. (-len), 1. het aanvallen, het vijandig aantasten; met betr. tot oorlogshandelingen zowel in toepassing op afzonderlijk optreden, als tot de algemene strategie: een — ondernemen, af weren, afslaan; de — is de beste verdediging; verkorte —, hevige aanval bij verrassing; oneig. ook bij sport: een — op het doel der tegenpartij; (fig.) bestrijding in woord en geschrift; krachtige poging om iemand tot andere gedachten te brengen, om hem tot iets over te halen: een — op iemands beurs doen, een beroep op zijn mildheid om geld van hem te verkrijgen; 2. plotselinge, meestal kortstondige, aandoening van een lichamelijke of geestelijke ziekte, of van gemoedsbewegingen, hartstochten: een — van koorts, kiespijn, beroerte, drift, woede.
aan'vallen aan'vallen (viel aan, heeft en is aangevallen), 1. (iets of iemand) gewelddadig aantasten, aangrijpen; de vijandelijkheden beginnen; (fig.) iemand met woorden of in geschrifte bestrijden; (beweringen, leerstellingen, zeden, geschriften) bestrijden, het gebrekkige ervan trachten aan te tonen; 2. (oneig.) met volle graagte beginnen te eten of te drinken: op het eten —; ineens —, zonder complimenten, (ook) zonder voorafgaand gebed beginnen te eten.
aanvallend aanvallend (het accent wisselt), bn. in: aanvallende beweging, beweging van troepen, die dient om een aanval te beginnen; — verbond, overeenkomst tussen twee of meer mogendheden om gezamenlijk een oorlog te beginnen.