Grootbladige linde O.-Europa; 30-35 m.
Synoniem: T. europaéa L. (p.p.), T. platyphýllos subsp. eugrandifólia C.S..
In groeiwijze gelijkt deze soort zeer veel op T. platyphýllos; bij oude bomen is de schors niet zo diep gespleten en komen aan de voet van de stam ook minder uitlopers voor. De jonge twijgen zijn duidelijk viltig behaard met verspreid staande, niet duidelijk zichtbare lenticellen; knoppen behaard en vooral de zijknoppen met spitse top; bladstelen dun, tot 5,5 cm lang, behaard; bladeren gemiddeld 7-10 cm lang en bijna even breed, bovenzijde matglanzend donkergroen en kort behaard, onderzijde helder groen en duidelijk kort grijs behaard, vooral langs de nerven en in de nerfoksels, echter geen duidelijke baarden; de bladvoet zwak hartvormig en scheef, de top kort toegespitst, de bladrand groot gezaagd met kort toegespitste tanden; bloemen zeer weinige bijeen in hangende trossen met gesteeld schutblad, dit gewoonlijk boven het midden het breedst; vruchtbeginsel behaard, stijl kaal; vrucht duidelijk geribd, ovaal en behaard.
De grootbladige linde komt volgens WAGNER vrij veel voor in het middelgebergte van Hongarije, bij ons gewoonlijk als alleenstaande boom in grote parken en tuinen, zelden als laanboom, ook gemengd met T. platyphýllos. Van deze onderscheidt zij zich nog door vroegere bloei en het later afvallen der bladeren. Hoewel gewoonlijk door zaad vermeerderd, kan afleggen van het goede type aanbevolen worden, daar deze soort ook voor laanbeplanting kan worden gebruikt.
Van de zeer vele variëteiten en vormen komt bij ons gewoonlijk in alleenstaande exemplaren voor:
T. g. var. pseudoturbináta WAGNER. Deze zeer mooie, grootbladige linde onderscheidt zich van de soort, doordat de bladeren groter zijn en grof getand, de bovenzijde is matglanzend donkergroen en sterk netaderig, aan jonge, sterk groeiende bomen tot 12 cm lang en bijna even breed. Bloemen meestal 2-5 bijeen en heldergeel; vruchten tot 12 mm lang, min of meer tolvormig, sterk geribd, top afgeplat, duidelijk bruinviltig behaard.