O.-Himalaya, Afghanistan, Kashmir; 3 m.
Synoniem: S.angustifólia ZAB., Spiraéa aitchisónii HEMSL..
Uit alle andere soorten zeer goed te herkennen aan de bijna steeds enkel gezaagde, zeer zelden dubbel ge zaagde blaadjes, overigens een hoog opgroeiende struik met geheel kale, rood-bruine twijgen, tot 30 cm lange, heldergroene bladeren, in Juli-Augustus bloeiend met grote, witte bloemen in eindstandige, opstaande pluimen.
Bladeren met 6-10 paar blaadjes, deze 4-8 cm lang, 8-12 mm breed, geheel kaal, lancetvormig of lijn-lancetvormig, met zeer lang toegespitste top.
Bloemen tot 1 cm in diameter in tot 25 cm lange, opstaande pluimen; meeldraden langer dan de kroonbladen.
