O. N.-Amerika; 15-20 m.
Synoniem: S. variifólium KTZE, Laúrus sássafras L.. Deze oude, veel te weinig bekende boom, treft men bij ons gewoonlijk aan, en dan nog zeer zelden, als opgaand groeiende struik. Alleen op oude buitenplaatsen of in parken vindt men nog wel eens een oud, uitgegroeid exemplaar met sterk afstaande hoofdtakken en een weinig hangende zijtakken en twijgen, een bijna ronde kroon vormend. Bij oude bomen zijn stam en takken bruin-grijs, met gespleten schors; bladstelen 2-3,5 cm lang; bladeren 8-14 cm lang en 6-10 cm breed, eerst aan beide zijden, doch vooral aan de onderzijde grijsbehaard en blauw gekleurd, in het najaar met oranje-rode herfsttint, gewoonlijk aan de top 3-lobbig, soms met 1 lob of ook wel gaafrandig, de lobben stomp gepunt en de bladeren naar de bladsteel wigvormig toelopend. Bloemen in Mei, in tot 5 cm lange trossen, klein, groen-geel gekleurd; vruchten tot 1 cm lang, ovaal, blauw-zwart.