Himalaya; 3-4 m.
Opgaand groeiende struik met opvallend wit berijpte en met haakvormige stekels bezette twijgen. Bladeren 3-5-tallig, aan bestekelde hoofdbladsteel, blaadjes 4-10cm lang, ovaal of elliptisch, soms spitseivormig, onregelmatig ingesneden gezaagd, soms zwak gelobd, bovenzijde diep groen, kaal, onderzijde witviltig.
Bloeit in Mei-Juni met witte bloemen, 2-3 bijeen of alleenstaand, tot 2 cm in diameter, kroonbladen eerst meer opstaand, later bijna vlak en elkander bedekkend, even groot als, of iets groter dan kelkbladen; stijlen boven de korte, talrijke meeldraden uitstekend; vrucht goudgeel, bijna rond, ongeveer 2 cm in diameter, eetbaar.
R.b. var. quinqueflórus FOCKE heeft eveneens sterk berijpte twijgen, nog intensiever gekleurd dan die van de soort. Bloemen gewoonlijk 5-6 bijeen; vruchten als die van de soort, goudgeel gekleurd.