Gepubliceerd op 14-03-2019

Rósa canína L

betekenis & definitie

Honds- of bottelroos Europa, W.-Azië; 3-4 m.

De honds- of bottelroos komt ook bij ons vrij algemeen in het wild voor, voornamelijk langs heggen en sloten, waar zij ondoordringbare, zeer hoge struiken vormt, die in groei en bloeiwijze zeer veel op de voorgaande soort gelijken. Echter maakt deze soort meer worteluitlopers en groeien de daaruit ontstane twijgen recht op, zodat deze min of meer stammetjes vormen, die in het najaar worden verzameld en gebruikt voor het kweken van stam- en treurrozen. Deze soort wordt ook veel gezaaid en als onderstammen verhandeld voor het oculeren der hybriderozen of botanische rozen. De kenmerken van R.canína zijn de volgende:

Twijgen eerst groen, later bruin, geheel kaal; bladeren 5-7-tallig, met vrij brede, spaarzaam geklierde steunblaadjes, welke bijna geheel met de bladsteel vergroeid zijn; hoofdbladsteel kaal, spaarzaam gestekeld; blaadjes 2-4 cm lang, heldergroen, ovaal, met afgeronde bladvoet en spitse of toegespitste top, rand meestal enkel gezaagd, geheel kaal, zelden aan de onderzijde langs de middennerf behaard. Bloemen alleenstaand of 2-3 bijeen, 3-5 cm in diameter, lichtrose, soms bijna wit, met na de bloei teruggeslagen kelkslippen; de buitenste iets ingesneden, bij het rijp worden der bottels afvallend; bottels tot 2 cm lang, rood.

< >