Bomen of struiken met zomer- of zomer- en winter-groene bladeren; deze verspreid staande, gewoonlijk gezaagd of getand, zelden gaafrandig, met steunblaadjes en vaak van kliertjes voorziene bladstelen.
Bloemen 2-slachtig, in schijnschermen, trossen, tuilen, of 1-2 bijeen; 5 kelk- en 5 kroonbladen;
meeldraden talrijk; 1 stamper; vrucht 1-zadig, met steenharde binnenschaal, gewoonlijk vlezig, zelden met droog vruchtvlees.
Het geslacht Prúnus omvat ruim 200 soorten, met vele variëteiten en cultuurvormen, die voor beplanting van parken en tuinen, doch ook voor economische doeleinden worden gebruikt, daar toch de pruimen, krozen, abrikozen, perziken, amandelen en kersen afkomstig zijn van soorten die tot het geslacht Prúnus behoren.
Voor deze uitgebreide groep van planten is het dan ook onmogelijk een algemene aanduiding te geven voor welk doel de verschillende soorten en vormen kunnen worden gebruikt; noch over de sierwaarde, standplaats en kweekwijze,.zodat de opmerkingen hieromtrent bij de behandeling der soorten en vormen zullen worden opgegeven. Een algemene regel is wel, dat planten met steenvruchten, dus ook de soorten en vormen van het geslacht Prúnus, een kalkhoudende bodem verlangen.
a. Bloemen 1-2 bijeen, of in bundels en dan niet meer dan 12.
b. Vruchten gewoonlijk berijpt, soms behaard, met gegroefde pit.
I. Bloemen lang gesteeld, alleenstaande of in bundels, vruchten glad, sappig, berijpt . . . . Ondergeslacht Prunóphora 1. Bloemen hoogstens 2 bijeen, gesteeld; vruchtbeginsel en vrucht kaal; bladeren in de knop gerold Groep Eúprunus 2. Bloemen hoogstens 5 bijeen, in bundels of trossen; deze zeer kort gesteeld of zittend, vruchtbeginsel en vrucht kaal; bladeren in de knop gerold of gevouwen . . . . Groep Prunocérasus 3. Bloemen 1-2 bijeen, vóór de bladontwikkeling, zittend of zeer kort gesteeld; vruchtbeginsel en vrucht behaard, bladeren in de knop gerold . . . . . Groep Armeníaca c. In elke bladoksel 3 knoppen waarvan de twee laagstgeplaatste bloemknoppen zijn.
II. Bloemen alleenstaande, zeer kort gesteeld of zittend; vruchtbeginsel en vrucht behaard; bladeren in de knop gevouwen Ondergeslacht Amýgdalus b. Vruchten niet berijpt; pit niet, soms zeer zwak gegroefd.
III. Bloem- en bladknoppen gewoonlijk 3 bijeen, waarvan de twee laagstgeplaatste bloemknoppen zijn; kelkbuis klok- of buisvormig; planten meestal struikvormig opgroeiend . . . . Ondergeslacht Lithocérasus 1. Bloemen gesteeld; kelkbuis kaal, breed-klokvormig; vruchten klein, kaal; struiken met slanke twijgen .... Groep Microcérasus 2. Bloemen meestal kort gesteeld of zittend; kroonbladen aan de voet iets behaard; vruchten kaal of voor het rijp worden spaarzaam behaard; laagblijvende struiken . . . . Groep Amygdalocérasus 3. Bloemen zeer kort gesteeld; stijl behaard; kelkbuis breed-klokvormig; vruchten eerst behaard, later kaal . . . . Groep Armeniacocérasus a. Bloemen meestal lang gesteeld, alleenstaande of in bundels.
b. Vruchten niet berijpt, pit niet of zeer weinig gegroefd.
c. Bladeren in de knop gevouwen, elkaar niet omsluitend.
IV. Bloemen meestal weinige bijeen, vóór of na de bladontwikkeling; kelkbuis klok- of bekervormig; vruchten steeds glad, sappig . . . .Ondergeslacht Cérasus 1. Bloemen in zittende of zeer kort gesteelde trossen en deze door blijvende knopschubben omringd; kelkbladen teruggeslagen; bladeren meestal gezaagd of ingesneden gezaagd . . . . Groep Eucérasus 2. Bloemen in bundels of veelbloemige trossen; kroonbladen meestal aan de top iets uitgerand; kelkbladen opstaand of uitgespreid; kelkbuis tubevormig . . . . Groep Sargentiélla 3. Bloemen in zittende bundels of in kort gesteelde weinigbloemige trossen; kroonbladen aan de top iets uitgerand; kelkbladen zeer lang en teruggeslagen . . . . Groep Cyclamínium 4. Bloemen in tuilen; kroonbladen gaaf of zeer zelden aan de top iets uitgerand; kelkbladen zeer kort, niet teruggeslagen; bladeren meestal dubbel gezaagd . . . . Groep Confusicérasus 5. Bloemen meestal in veelbloemige ongesteelde tuilen of schermen; kroonbladen aan de top iets uitgerand; kelkbladen uitgespreid; stijl iets behaard . . . . Groep Microcalýmma 6. Bloemen alleenstaande of tot 3, in ongesteelde tuilen; kroonbladen breed, gaaf; kelkbladen zeer klein, opstaande of uitgespreid; kelkbuis smal klokvormig . . . . Groep Magnicúpula 7. Bloemen 1, of tot 4 bijeen, met blijvende schutbladen; kroonbladen gaaf; kelkbladen klein, teruggeslagen . . . Groep Phyllocérasus 8. Bloemen in gesteelde of in ongesteelde tuilen en dan met knopschubben omgeven; kroonbladen gaaf; kelkbladen zeer klein, uitgespreid; bladeren met gekartelde of fijn gezaagde bladrand . . . . Groep Phyllomáhaleb aa. Bloemen meer dan 12 in een volkomen tros; schutbladen klein.
V. Bladeren zomergroen, in de knop gevouwen, meestal fijn gezaagd; kelkbuis komvormig; vruchten klein, bij het rijp worden donkerrood of zwart . . . . Ondergeslacht Pádus VI. Bladeren zomer- en wintergroen, lederachtig; bloeiwijze opstaand in de bladoksels; vruchten glad, met sappig vruchtvlees, bij rijp worden zwart . . . . Ondergeslacht Laurocérasus I. Ondergeslacht Prunóphora FOCKE Planten zomergroen, met in elke bladoksel 1 knop, zeer vaak geen eindknop; bloemen wit of rose getint, 1-2 bijeen of in bundels; vruchten berijpt, met afgeplatte, gegroefde pit.