Gepubliceerd op 15-03-2019

Pírus L

betekenis & definitie

Peer Bomen of struiken met enkelvoudige, verspreid staande, gaafrandige of gezaagde, zelden gelobde bladeren; bloemen meestal wit, in schermvormige tuilen; 2-5 geheel vrije, doch een eindweegs ingesloten stijlen; 20-30 meeldraden, gewoonlijk met rood-bruine helmhokjes. Vrucht peervormig, met blijvende of afvallende kelk, vaak met korrelig-stenig vruchtvlees en perkamentachtig klokhuis; zaden zwart of donkerbruin.

Werden vroeger de verwante geslachten Málus, Sórbus, Photínia, Méspilus, Arónia enz. ook onder bovenstaand geslacht gerangschikt, nu wordt vrijwel algemeen alleen de echte peer, uit ongeveer 20 soorten bestaande, tot het geslacht Pírus (Pýrus) gerekend, afwijkend van het na verwante geslacht Málus door, hoewel gedeeltelijk ingesloten, toch geheel vrijstaande stijlen. In verhouding tot voorgaand geslacht, worden de verschillende soorten en vormen zeer weinig voor tuin- en parkbeplanting gebruikt, zeer waarschijnlijk omdat de bloemen en vruchten niet die verschillen vertonen in vorm en kleur als bij het geslacht Málus. De meeste hieronder beschreven soorten kunnen echter voor dit doel bijzonder worden aanbevolen. Zij vormen meestal mooie bomen, rijkbloeiend met tamelijk grote, witte bloemen, opvallend mooie, meestal heldergroene bladeren, die in het najaar zeer mooi verkleuren, terwijl bij enkele soorten en vormen ook de vruchten zeer sierend zijn, hoewel dit in openbare parken soms een nadeel is.

Men kweekt de verschillende soorten van zaad; is dit niet aanwezig, dan ook door enten of oculeren op zaailingen van de wilde peer, P. commúnis L..

A. Vruchten met blijvende kelk Pírus commúnis L.

Gewone of wilde peer Europa, W.-Azië; 10-16 m.

Al wat bij ons als wilde peer voorkomt, hetzij verwilderd of als onderstam voor het kweken van de grootvruchtige vormen, is niet meer de oorspronkelijke soort, doch zijn verwilderde cultuurvormen, welke evenals de soort takdoorns vormen en kleine, wrange vruchten voortbrengen met veel steencellen. Op vruchtbare, kalkhoudende bodem vormt hij een boom met tamelijk smalle kroon, bij oudere exemplaren met stevige stam, schors gegroefd en in schubben afvallend, takken opgaand groeiend met talrijke, in takdoorns eindigende kortloten. Het hout is bruin-rood, zeer duurzaam en wordt voor de meubelindustrie gebruikt.

Bladeren eirond of elliptisch, ongeveer even lang als de bladsteel, top toegespitst, rand klein gezaagd, onderzijde aanvankelijk behaard, later geheel kaal, glanzend heldergroen, in het najaar geel verkleurend.

Bloemen in schermvormige tuilen aan korte zijtwijgen, 2,5-3 cm in diameter, wit, meeldraden met rood-bruine helmhokjes. Vruchten klein, rondpeervormig, rijp geel-groen met veel steencellen.

Of de vele cultuurvormen, in het bijzonder de zogenaamde stoof- en tafelperen, tot één botanische soort, Pírus commúnis zijn terug te voeren, lijkt mij wel waarschijnlijk, doch is niet met zekerheid te zeggen.

P.c. var. cordáta HOOK., synoniem: P.cordáta DESV., opgaand groeiende boom, een brede, kegelvormige kroon vormend met weinig of geen takdoorns, opvallend door grotere bladeren, bloemen en vruchten, de eerste met hart-vormige bladvoet; bloemen tot 3,5 cm in diameter met bredere kroonbladen.

Deze variëteit kan als een overgang worden beschouwd tussen de soort en de vele vormen, die om de eetbare vruchten worden aangeplant en onder de naam P.c. var. sátiva DC. worden gerangschikt.

< >