N.W.-Amerika; 5 m.
Synoniem: Nuttállia cerasifórmis TORR. et GRAY.
Een bij ons zeer weinig voorkomende struik, opgaand groeiend met glanzend olijfbruine, geheel kale twijgen, heldergroene, ei-lancetvormige bladeren; zeer vroeg uitlopend, veel worteluitlopers makend.
Bladeren 7-10 cm lang met spitse top en wigvormig toelopende bladvoet, onderzijde grijs-groen, behaard; bladsteel 5-10 mm lang, iets behaard. Bloemen 8-10 mm in diameter, gelijk met de bladontwikkeling, in kort gesteelde, 5-10-bloemige, iets hangende trossen met schutblaadjes, geel-wit, iets ruikend, met buisvormige kelk; vrucht 1-1,5 cm lang, eirond, blauw-zwart berijpt.