Appel Bomen of struiken, soms met in doornen eindigende kortloten; bladeren kort gesteeld, verspreid, enkelvoudig, gezaagd of gelobd, in de knop gevouwen of gerold, met steunblaadjes. Bloemen wit tot purperrood in tuilen of schermen, 5 kelk- en 5 kroonbladen, 15 tot talrijke meeldraden, 2-5 vergroeide stijlen; vrucht appelvormig met weinig of geen steencellen en blijvende of afvallende kelk.
Het geslacht Málus wordt hieronder in 2 hoofdgroepen verdeeld, namelijk met in de knop gerolde bladeren en met in de knop gevouwen bladeren; elke hoofdgroep wordt naar overeenstemmende kenmerken in groepen en secties onderverdeeld. Practisch zou men de vele soorten en vormen eveneens in 2 groepen kunnen onderverdelen: le de vele vormen, welke voor de vruchten worden aangeplant, hoofdzakelijk kweekproducten afkomstig van Málus púmila MILL., de gewone wilde appel en 2e de talrijke soorten en vormen, welke in onze parken en tuinen hoofdzakelijk voor de bloemen worden aangeplant en tot onze mooiste in het voorjaar bloeiende houtige gewassen kunnen worden gerekend. Dit sluit niet in, dat de bloemen der eerste groep minder sierlijk zouden zijn, daar toch de bloei der appelbomen in de Betuwe een jaarlijks terugkerend genot is, terwijl vele soorten en vormen der tweede groep ook als vruchtdragende houtgewassen worden gewaardeerd.
Alle soorten en vormen houden van een diep bewerkte, kalkhoudende, vruchtbare bodem en een zonnige, open standplaats. Men kweekt enkele soorten van zaad (Málus sargéntii REHD. enz.), door enten of oculeren, of soms van stek; men zie hiervoor bij de beschrijving.
De voor tuin- en parkbeplanting gekweekt wordende soorten worden laag bij de grond geënt of geoculeerd op wildling appel, soms ook uit de hand veredeld en dan uitgeplant. De onderstammen, die hiervoor gebruikt worden, zijn zelden zaailingen van Málus púmila, gewoonlijk zaailingen van de om de vrucht gekweekt wordende vormen. Voor onderstammen, welke geschikt zijn voor de om hun vrucht gekweekt wordende vormen zie men onder M.púmila MILL..
I. Bladeren in de knop gerold, steeds ongelobd, meestal scherp gezaagd . . . . Sectie Eumálus 1. Vruchten met blijvende kelk . . . . Groep Púmilae 2. Vruchten met afvallende kelk . . . .Groep Baccátae II. Bladeren in de knop gevouwen, vooral aan de langloten meer of minder gelobd Sectie Sorbomálus a. Vruchten met afvallende kelk.
3. Stijlen 3-5, aan de basis viltig behaard; bladeren aan langloten meer of minder gelobd . . . . Groep Sieboldiánae 4. Stijlen 5, aan de basis viltig behaard; kelk en bloemstelen viltig behaard; bladeren meestal gelobd . . . . Groep Florentínae 5. Stijlen 3-5, kaal; kelk en bloemstelen behaard; bladeren altijd gelobd . . . . Groep Kansuénses b. Vruchten met blijvende kelk.
6. Stijlen 5, kaal; bladeren niet of zeer weinig gelobd Groep Yunnanénses III. Vruchten zonder steencellen en met ingedeukte kelk; bloemen wit tot rose; stijlen aan de basis behaard . . . . Sectie Chloroméles IV. Vruchtenmetsteencellenenmetniet ingedeukte kelk, hoogstens 1,5 cm in diameter; kelk viltig behaard; stijlen aan de basis behaard . . . . Sectie Eriólobus V. Vruchten als bij IV doch tot 3 cm in diameter; bloemen meestal 2-5 bijeen, wit; stijlen aan de basis viltig behaard . . . . . Sectie Docyniópsis Sectie I Eumálus ZAB.
Bladeren in de knop gerold, meestal ongelobd en scherp gezaagd; vruchten met afvallende of blijvende kelk.