N.W.-China; 6-8 m.
Synoniem: Pírus kansuénsis BATAL..
Meestal opgroeiende kleine boom, met eerst een weinig behaarde, later geheel kale twijgen en meestal 3-lobbige bladeren die in het najaar tot goudgeel verkleuren.
Bladeren 5-8 cm lang, aan tot 4 cm lange bladstelen, in algemene omtrek ovaal, met spitse of toegespitste top en wigvormige, soms kort afgeronde bladvoet, 3-, soms ook aan langloten 5-lobbig, dubbel gezaagde rand, de bovenzijde eerst spaarzaam behaard, later kaal, glanzend donkergroen, onderzijde iets viltig behaard, later geheel kaal, grijs-groen.
Bloemen 4-10 bijeen in iets behaarde tuilen, hoogstens 1,5 cm in diameter, met talrijke meeldraden en 3 geheel kale stijlen; kelkbuis en kelkslippen behaard; vruchten rond-elliptisch, 8-10 mm in diameter, geel of roodachtig met bruine stippen.